In Afrika kom je op voor je eigen chauffeur.

Een kleine blik in een busje.

Situatie:
Bus B haalt Bus A in en snijdt
bus A daarbij nogal ernstig.
 
Bus A haalt op zijn beurt bus B in en stopt vóór bus A.
 
Bus B MOET wel stoppen.
 
De chauffeur van bus A gaat naar de chaffeur van bus B om hem te zeggen dat hij gevaarlijk rijdt.
 
Chauffeur B wordt kwaad en haalt uit.
 
 
 
 
Op weg naar Baila, een reis van 2  1/2 uur.
 

We zijn op weg van Abene  naar Baila.  Achterin het busje is per bank eigenlijk plaats voor vier personen. Er is echter geen rekening gehouden met de enorme achterwerken van de meeste Afrikaanse vrouwen. Twee volle dames, Azou en ik, delen samen een bankje van 120 cm.
Ik voel me niet lekker – ben al een paar dagen dood moe en misselijk en heb hoofdpijn.* Verdoofd hang ik, op één bil met mijn hoofd tegen het raam,  naar buiten te staren zonder iets te zien. Voor onze voeten ligt een reserve band.
Als er bij de volgende halte drie grote dozen vis bovenop gestapeld worden kan niemand meer zijn voeten kwijt en moeten nieuwe passagiers via onze voeten naar binnen zien te komen. Ik kan me er niet meer druk om maken. De stank van de vis maakt me nog misselijker dan ik al was en ik probeer me overal voor af te sluiten. Nog anderhalf uur te gaan.
Bij elke stop hijs ik mijn benen op het bankje zodat de mensen in en uit kunnen stappen. Een lastige houding om lang vol te houden. De bankjes zijn er te smal voor en de Afrikanen te langzaam met in en uit stappen en daarnaast moet ik ervoor zorgen dat er niet te veel been zichtbaar wordt. Na een paar stops geef ik het op. Dan maar pijnlijke voeten.

Dan ineens schrik ik op. We staan stil. Er is buiten geroep en geschreeuw. De achterdeur wordt ruw opengegooid en alle inzittenden van ons busje banen zich, luid roepend en maaiend met hun armen – mijn voeten en de vis vertrappend, een weg naar buiten.
Verbijsterd blijf ik alleen achter in het busje. Mijn voeten doen zeer en overal ligt vis.
Van buiten komen geluiden die ik niet zo snel kan plaatsen. Geschreeuw –  gegil – geroep – het kraken van hout.

Als ik opkijk ontwaar ik een ongelooflijk schouwspel.
Schreeuwende en grommende mannen die met elkaar over de grond rollen. Anderen die staand op elkaar  in slaan. Gillende vrouwen die met de hakken van hun schoenen meppen op andere vrouwen. Vrouwen die met alle macht proberen stokken uit een naastgelegen omgevallen schutting te trekken om hiermee de aanval te kunnen inzetten. Mannen die op de grond liggen met hun belager er bovenop. Een enkeling aan de kant die zijn wonden likt om zich vervolgens weer te mengen in het gevecht. Mannen die proberen de boel te sussen met handgebaren tot ze ook een klap krijgen en hierdoor wel mee moeten doen. In deze wirwar ontwaar ik ineens Azou. Zijn knie op een liggende tegenstander.
Aan de kant staat nog een ander busje, zonder inzittenden. Een man staat er naast en blijft iets roepen. Niemand hoort hem.

Bus stop. Lokale vrouwen proberen hun waar te verkopen.

Dan, ineens, is het afgelopen. Luid pratend en met brede grijnzen op hun gezicht baant iedereen zich maaiend weer een weg naar binnen. Het busje zet zich in beweging en vervolgt zijn weg. Van de vis is niet veel over.
De herrie in het busje is oorverdovend.
Lachend roepen de passagiers elkaar van alles toe en tonen ze hun eventuele verwondingen. Azou houdt met een pijnlijke uitdrukking op zijn gezicht één hand vast met de andere. Hij grijnst breed naar me en roept tegelijkertijd van alles naar een man voorin.
Ik ben meer dan verbijsterd. Wat was dit in vredesnaam? Ik wil alles weten want ik begrijp er helemaal niets van. Maar om met hem nu een gesprek te kunnen voeren over het hoe en waarom zou ik mee moeten schreeuwen. Ik zie daarvan af en besluit te wachten tot we in Baila zijn. Ik ontdoe mijn benen en voeten van vertrapte stukjes vis en ga weer in de wachtstand. Maar nu, naastdat ik me me ziek voel, heb ik ook een gevoel van opwinding. Straks komt er een boeiende typisch Afrikaanse uitleg, dat is zeker. (zie boven)

(*Blijkt uiteindelijk uitdroging te zijn.)

 

Mo en de geit van Sogna

Mo is aardig vriendelijk en behulpzaam. Mo komt dagelijks even bij ons kletsen. Hij is 24 en wil bij het leger. Vol trots toont hij ons hoe goed hij kan sluipen en in het Senegalese leger is dat wel erg handig. Mo is ook arm. Hij heeft geen cent, vindt geen werk en brengt zijn dagen door met een beetje kletsen zo hier en daar. Hij wil graag een fiancée. Die vragen om kleren, telefoons en schoenen en ook daar heeft hij het geld niet voor.

Hij woont als vreemde bij een grote familie. Veel vrouwen, tantes, nichten en kinderen en 4 geiten. Deze zijn van Sogna en lopen rond op het erf.

We komen net terug van een lange warme tocht naar Ziguinchor. We zijn moe en een beetje chagrijnig van de warmte en de grote hoeveelheid mensen in het te kleine busje. Op het laatst stapt Mo in met een grote plastic zak stinkende vis. De stank maakte ons humeur er niet beter op en misschien kwam het daardoor dat we niet direct opmerken dat Mo erg stil is.

Eenmaal in het dorp gaan we direct in het huiskamer café bij Sogna een kopje koffie drinken. Als ze hoort dat Mo in het busje zat, vliegt ze overeind, pakt haar telefoontje en praat kort in het Wolof. Dan stuift ze naar buiten. Ze vraagt niet eens of we op haar zaakje willen letten.

Sogna voor haar café

Een flinke tijd later komt ze terug met een geit die ze buiten vastbindt. Warm en strijdlustig ploft ze neer op een van de wankele bankjes. Met felle ogen kijkt ze ons aan: Weten jullie wat er gebeurd is? En dan komt haar verhaal.

’s Morgens liep haar nicht Janté door het dorp. Buiten, bij de slager, stond een geit. Het lijkt wel de geit van Sogna, dacht ze. Dichterbij gekomen was het de geit van Sogna. Ze haastte zich naar het café van Sogna om haar het nieuwtje te vertellen. Dan stevenen ze samen, als twee fregatten op volle zee, door de hoofdstraat naar de slager. Hier aangekomen krijgen ze te horen dat de slager, juist deze ochtend vroeg, de geit heeft gekocht van een jongeman voor 12.000 CFA (18 euro). De slager had op dat moment maar 10.000 CFA en de jongeman zou later op de dag terug komen om de resterende 2.000 CFA op te halen.

Woedend geven ze hem te kennen dat het de geit van Sogna is. Dat deze prachtige geit minstens 18.000 CFA waard is. Dat hij het had kunnen weten dat er iets niet klopte toen de jongeman met de lage prijs akkoord ging. Dat de slager eigenlijk hierdoor ook een dief is. Dat ze hem aan gaan geven bij de gendarmerie als hij ook maar één haar van de geit gaat verkopen.

De slager, overdonderd door zoveel verbaal geweld, komt snel met een voorstel. Als de jongeman terug komt voor het resterende geld, zal hij hem zeggen even te moeten wachten omdat hij het geld gaat halen. Dan zal hij stiekem Sogna bellen die dan meteen kan komen om de zaak af te handelen.

De slager

“En wie denk je dat ik daar zie bij de slager? Mo!  Het was Mo!! Mo heeft de geit gestolen.” Verontwaardigd kijkt ze ons aan. “Hadden jullie dat van hem gedacht?”.

De volgende dag horen we dat Mo, voordat hij naar de slager ging, eerst naar huis was gegaan om de vis aan de familie te geven.

Hij is dezelfde nacht nog verdwenen. Hij heeft zijn sluiperskwaliteiten ’s nachts gebruikt om zijn spullen op te halen zonder dat iemand het heeft gemerkt. Niemand heeft ooit meer iets van hem vernomen. Het waarom van zijn daad zal nooit duidelijk worden.En ik? Ik bleef achter in complete verwarring. Die Mo!! Ik was erg op hem gesteld. Had ik me dan zo in hem vergist. Ik troost mezelf met de gedachte dat hij, zelfs als dief zijnde, nog aardig, vriendelijk en behulpzaam was door vis te kopen voor de familie.

Afrikanen ….zal ik ze ooit begrijpen?